Thuis in de kerststal
Een kerstverhaal - De oude ezel
‘Hé ouwe ezel! Wat loop jij daar rond te sjokken?’
Wat hoor ik daar? Het is straathond. Hij heeft het tegen mij! Hij scheldt me vaak uit. Naast hem ligt de rode zwerfkat. Die vind ik ook al niet aardig. Hij krabt me vaak. Hij sist naar me. Of hij zet een hoge rug op.
Die twee pesten me bijna altijd. Ze vinden me maar een domme ezel!
Eigenlijk wil ik het liefste wegduiken. Me onzichtbaar maken. Het ergste is dat die hond nog gelijk heeft ook. Ik bèn gewoon een domme ezel.
Vroeger, toen was ik nog mooi en sterk en krachtig en wist ik meer dan ik nu weet. Ik kon alles dragen! Dikke pakken met stro. Zware stenen in mijn zijtassen. Twee mensen op mijn rug. Alles kon ik!
Maar nu? Ik ben oud. Mijn huid is vaal en grijs geworden. Mijn vel is dun, en floddert. Ik word moe van niks. Ik sjok maar een beetje rond, in plaats van krachtig en snel te stappen. En tot overmaat van ramp word ik ook nog vergeetachtig. Ik schaam me dood. Ik loop al uren rond, maar ik weet gewoon de weg naar mijn eigen stal niet eens meer!
Moet ik nou links, of moet ik nou rechts? Het is hier ook zo druk. In het hele dorp lopen mensen te zoeken naar een plekje voor de nacht. Dat komt door de keizer. Iedereen moet zijn naam op laten schrijven in zijn geboortedorp. Dus is iedereen op weg naar de plek waar hij geboren is. Ze zoeken allemaal een bed om te slapen, maar hier in Bethlehem zijn alle herbergen vol.
En door al die drukte raak ik de kluts kwijt. Ik weet het gewoon niet meer. Hoe kom ik toch in godsnaam bij mijn stal?
Maar wacht, ik moet niet weglopen, straathond en zwerfkat ken ik tenminste, en zij kennen mij. Ik kan het toch vragen? Misschien zijn ze vandaag in een goede bui en wijzen ze me gewoon de weg.
Ik schraap mijn oude keel, en zeg met een schorre stem: ‘Weten jullie waar mijn stal is? Ik ben de weg kwijt geraakt.’
‘Hahaha,’ lacht straathond. ‘Mal beest. Ben jij gek of zo?’ Zwerfkat roept: ‘Wie weet er nou de weg naar zijn eigen stal niet?’ Gierend van de lach vallen ze tegen elkaar aan. ‘Domme ezel!’
Verdrietig en moe dwaal ik verder. Ik wijk uit voor een troep jongens. En omdat ik dat doe, bots ik bijna tegen een man en vrouw aan. Die vrouw is zwanger. Dat zie ik zo, aan haar dikke buik. Ik ben niet gek! Ze ziet er doodmoe uit. Nog erger moe dan ik zelf ben. Zal ik haar op mijn rug nemen…? Ik denk dat ik haar nèt kan dragen. Ik buig door mijn poten, en ja, ze begrijpen het. Even later zit de vrouw op mijn rug. We lopen samen verder.
Bij het laatste huis van Bethlehem blijft de man staan. Niet dat ik het zie, want ik ben een beetje door mijn poten gezakt, maar ik hoor hem boven mijn kop op de deur kloppen. Ik kijk omhoog, en ineens zie ik iets bekends. Die bruine deur, die ken ik! Het huis van mijn baas! De herbergier.
De deur gaat al open, en mijn baas komt naar buiten. Hij kijkt van mij naar de vrouw met haar dikke buik, en dan naar de man. ‘Hebt u alstublieft een slaapplek voor ons?’ vraagt de man. Hij wijst naar de dikke buik van de vrouw.
De herbergier schudt zijn hoofd: ’Nee, het spijt me, er is geen enkel bed meer vrij. Dus ik kan niets voor jullie doen. Maar even verderop heb ik nog wel een stal. Ik zie dat jullie al op mijn ezel zitten, nou, die brengt je er wel naar toe, gewoon een eindje doorlopen, die kant op, even buiten het dorp….ga daar maar slapen. Er ligt wel wat stro.’
Ineens weet ik de weg weer. Natuurlijk! Trots breng ik de man en de vrouw naar mijn stal. We gaan lekker in het stro liggen. Voor de stal maakt de man een vuurtje, en het wordt heerlijk warm.
Ik ben zo moe, dat ik in slaap val, een diepe slaap. Ik droom van straathond en zwerfkat, die eerst met me vechten en lelijke dingen naar me roepen. Plotseling veranderen ze in lieve dieren, die lekker tegen me aan komen liggen, en aardige woordjes fluisteren. En ik droom dat ik mooi en jong ben. Mijn huid gaat glanzen, en ik weet alles weer. Mijn hart wordt zo warm en zo groot als de wereld.
Ik word wakker. En ik ben nog steeds heel mooi! En alles en iedereen om me heen wordt ook mooi en lief en vredig. Het begint gewoon bij mij vanbinnen. Mijn vel glimt, en mijn hart is warm.
Straathond en zwerfkat glippen langs het vuur door de staldeur naar binnen, heel stilletjes. Ademloos trippelen ze naar de voerbak, een glimlach op hun gezicht.
Er ligt iets in de kribbe. Een piepklein baby’tje. Zwerfkat aait het baby’tje met zijn zachte staart. Straathond likt zijn kleine handjes. Later die nacht komen er nog schapen bij, met hun herders. En nog weer later kamelen en drie koningen met geschenken. En nog steeds glanst mijn vel en gloeit mijn hart.
Gerrie Huiberts
Artikelen in dit thema Thuis in de kerststal
- Een kerstverhaal - De oude ezel
- Kijktafel voor Advent en Kerstmis
- 1e week van de Advent - Bij mij thuis
- 2e week van de Advent - Een thuis maken
- 3e week van de Advent - Weg van thuis
- 4e week van de Advent - Een thuis voor het kindje
- Kerstmis - Welkom thuis
- Wekenversje voor de Advent: Waar je een ster ziet daar voel je je thuis!
- Column Thuis
- Adventskrans maken
- Prentenboeken over thuis zijn
- Verhalen rond de kerststal
- Kleine Uil wordt wijs - filmpjes voor Advent en Kerst
- Van Advent tot Driekoningen - Bidden bij de mooiste Kerststallen
- Bijbelverhalen over Thuis in de Advent
- Huiszegen